












Deze casestudie beschrijft de vegetatieontwikkeling op een terrein waar een jaar geleden een garage is gesloopt. De bovenlaag van de bodem bestaat uit een zanderig substraat, vermoedelijk aangevoerd om het terrein ‘schoon’ op te leveren.
Binnen precies één jaar heeft zich een pioniersvegetatie ontwikkeld, gekenmerkt door de aanwezigheid van snelgroeiende soorten zoals wilgen (Salix spp.). Deze zijn vanuit zaad uitgegroeid tot struiken van circa 150 cm hoog. De aanwezigheid van deze soorten duidt op een relatief vochtige bodem met voldoende nutriënten om snelle groei te ondersteunen. De vaart die achter de opslag van wilgen ligt en niet te zien is op de afbeelding is mogelijk een verklaring voor die vochtige toestand.
De vegetatieontwikkeling is echter niet homogeen over het terrein. Aan de voorzijde van het perceel is de bodem duidelijk schraler, wat blijkt uit de open plekken en de dominantie van grasachtigen in pluksgewijze patronen. Dit wijst op een lagere nutriëntenbeschikbaarheid en mogelijk een drogere bodem.
De waargenomen vegetatieontwikkeling is een klassiek voorbeeld van primaire successie, waarbij pioniersoorten de eerste ecologische niches bezetten. Naar verwachting zal de vegetatiestructuur in de komende jaren verder veranderen. De wilgen zullen uitgroeien tot kleine bomen, wat leidt tot schaduwwerking en veranderingen in microklimaat en bodemchemie. Dit zal op zijn beurt de soortensamenstelling beïnvloeden, waarbij schaduwminnende en bosrandsoorten zich kunnen vestigen.
Deze casus onderstreept de autonomie van natuurlijke processen: de natuur heeft geen menselijke interventie nodig om zich te herstellen. Integendeel, het is de mens die afhankelijk is van de ecosystemen die voortkomen uit dergelijke natuurlijke processen.
Het observeren van spontane successie biedt waardevolle inzichten in de ecologische veerkracht en het potentieel voor natuurontwikkeling en/of ontwerp- en beplantingsinterventies op voormalige stedelijke locaties zoals tuinen, pleinen en parken.
Tegen groene daken heb ik niets. En allergisch voor regentonnen ben ik ook niet. Overkappingen? Prima. Maar waar ik wél moeite mee heb, is de manier waarop deze elementen vaak worden ingezet: als losse oplossingen zonder samenhang. We doen het omdat ze trendy zijn. In het tuinontwerp zien we steeds vaker een opeenstapeling van populaire items – van corten stalen randen tot leilindes en van wadi’s, split tot en met schaduwdoeken – die samen het beeld vormen van de ‘hedendaagse tuin’.
Wanneer spreken we van een ecologische tuin?
Een trend is per definitie tijdelijk. In de tuinwereld leidt dat tot een cyclus van kopen, vervangen en weggooien. Reclame doet ons geloven dat we de spullen nodig hebben: een bladblazer, hogedrukspuit, schaduwdoek? Dat is zonde van het materiaal de grondstoffen en het geld én misschien het belangrijkste van de ecologische potentie van een tuin. Want hoewel ik niets heb tegen de spullen op zichzelf, ben ik van mening dat we met een doorwrochtentuinontwerp – rekening houdend met de specifieke groei omstandigheden die gelden voor die tuin - de aanschaf van veel spullen kunnen voorkomen en vervangen door ecologisch verantwoorde oplossingen die vaak ook betaalbaarder zijn.

In mijn lessen over bodem, water en ecologie komt het vaak terug: ecologie en tuin staan op gespannen voet met elkaar. Ecologie vraagt om ruimte, terwijl een tuin per definitie begrensd is. Toch is er binnen die beperking veel mogelijk – mits je keuzes maakt, duidelijke keuzes. Een goede tuin is geen verzameling losse elementen, maar een integraal ruimtelijke settingwaarin elk (tuin)onderdeel met elkaar samenhangt.
Een tuinontwerper speelt hierin een cruciale rol. Niet door simpelweg een regenton of wadi toe te voegen, maar door een organiserend principe te introduceren dat alle onderdelen – hoe tegenstrijdig ook – een plek geeft. Een goede tuin voelt logisch aan, en roept spanning op. Alles klopt. De schaal, de functies en de (plant)materialen waarmee de ontwerper uitdrukking geeft aan de ontwerpuitgangspunten.

Mijn pleidooi: begin bij het maaiveld daar valt de grootste (groene) winst te behalen tegen relatief geringe kosten. Ontwerp vanuit bodem, water en groeiplaats. Werk met hoogteverschillen en overgangen. Speel in op de situatie ter plekke. Denk in grotere structuren die passen bij de plek. Een enkele goed geplaatste boom in de tuin is ecologisch gezien van meer waarde dan een sedum dak van 3 m2 op een schuurtje!
We leven in een tijd waarin we graag ‘oplossingen’ kopen. Voor elke wens is er wel een product. De filosoof Ton Lemaire noemt dit verdinglijken: de neiging om spullen te kopen die ons leven (ogenschijnlijk) makkelijker maken. Veel tuinen lijken hierdoor op elkaar en dat is per definitie een gemiste kans. Ecologisch gezien is het juist interessant als er een zo groot mogelijk variëteit aan groene plekken en buitenruimtes ontstaat. Geen monocultures met buxus en hortensia en in elke tuin dezelfde ingrediënten als verhoogde bakken en cortenstalen randen. Variëteit, overgangen, robuuste maat zijn uitgangspunten voor ecologische potentie!
Een ecologische tuin ontstaat niet door het optellen van losse elementen. Het vraagt om een integrale benadering, gebaseerd op de specifieke omstandigheden van de plek: zon, wind, bodem, water. En ook: op de wensen van de gebruiker, de architectuur van de woning en de directe context. Een goed ontwerp vertelt bovendien een verhaal, een verhaal dat gaat over die specifieke plek, de bewoners en de directe context en dat verhaal – de geest van de plek - is authentiek.

Kortom: Een tuinontwerp ordend, organiseert, integreert wensen en kwaliteiten en vertelt het verhaal van de plek. Het is deze gelaagdheid die de tuin betekenis geeft en duurzaam maakt met een blijvende bijdrage aan een gezonde leefomgeving.
En vergeet niet: hoe kleiner de tuin hoe meer ontwerpvaardigheden het vraagt!
Bij het inrichten van buitenruimtes worden voortdurend afwegingen gemaakt. Elke plek heeft zijn eigen functie – denk aan ontmoeten, spelen, verblijven of bewegen – en stelt specifieke eisen aan toegankelijkheid, veiligheid en gebruiksgemak.
Daarnaast spelen lokale omstandigheden een grote rol:
Deze vier elementen – functie, situatie, budget en ontwerp – vormen samen het fundament van elk ontwerpbesluit.
Maar de puzzel wordt groter. Ecologie, biodiversiteit, voedselproductie en het tegengaan van hittestress zijn geen luxe meer – ze zijn noodzaak. Deze aanvullende criteria beïnvloeden de keuzes die we maken, en die we móéten maken.
Een plein vergroenen met bomen en wadi’s klinkt aantrekkelijk, maar vraagt soms om forse investeringen. En wat als die bomen de zichtlijnen belemmeren of de sociale veiligheid verminderen? Of als de ondergrond – zoals veen – extra onderhoud vergt?
Een plein op veengrond dat elke tien jaar gerenoveerd moet worden, is misschien op korte termijn goedkoper. Maar een onderheid plein met duurzame materialen en slimme wateropvang kan op de lange termijn veel duurzamer én kostenefficiënter zijn.
Daarom is het essentieel om verder te kijken dan de eerste begroting. Denk in levensduur, onderhoudscycli en maatschappelijke waarde. Gebruik tools zoals een LCA (levenscyclusanalyse) of een afwegingsmatrix om keuzes transparant te maken.
Hoe maak jij – als ontwerper, beleidsmaker of opdrachtgever – de afweging tussen korte termijn kosten en lange termijn duurzaamheid in jouw (tuin) projecten?
In zijn artikel gaat Sipke in op het ontwerp van wadi’s en de bijbehorende beplanting. De term wadiis afkomstig uit de openbare ruimte, waar deze voorzieningen op grote schaal worden toegepast om regenwater tijdelijk op te slaan en langzaam in de bodem te laten infiltreren. In particuliere tuinen is de schaal uiteraard kleiner, maar het principe blijft hetzelfde. Sipke noemt deze toepassingen dan ook treffend miniatuurwadi’s.
Het belangrijkste punt dat hij maakt, is dat water een volwaardige plek verdient in het tuinontwerp. Niet alleen vanwege de esthetische waarde, maar ook vanwege de ecologische voordelen. Water in de tuin – in welke vorm dan ook – voegt altijd iets toe, mits het ontwerp voldoende ruimte biedt. Helaas zien we in de praktijk vaak dat waterpartijen of wadi’s te klein of te versnipperd worden aangelegd. Het resultaat is een rommelig geheel dat zijn ecologische functie grotendeels verliest.
Het advies is dan ook om water integraal mee te nemen in het ontwerp. Begin bij de basis: breng de groeiplaatsomstandigheden goed in kaart en onderzoek hoe je met het ontwerp de kwaliteiten van de plek kunt versterken. Tuinontwerp draait immers om het maken van keuzes, ordening en het aanbrengen van structuur. Wie biodiversiteit wil stimuleren, moet ruimte creëren voor variatie. Dat betekent: werk met gradiënten, denk in zones, en maak onderdelen zoals wadi’s zo groot mogelijk. Een eenvoudige greppel biedt ecologisch gezien minder kansen dan een ruime verlaging in het terrein waarin water kan blijven staan.
Werken met water en ecologie betekent werken aan diversiteit in groeiplaatsomstandigheden – en dus aan biodiversiteit.